
Terwijl de Europese Unie zich voorbereidt op een herziening van haar CO₂-emissienormen voor personenvoertuigen, moet energie-efficiëntie centraal staan in het debat. Dit criterium, gebaseerd op objectieve fysieke gegevens, maakt het mogelijk om aandrijftechnologieën met elkaar te vergelijken op basis van de hoeveelheid energie die nodig is om een bepaalde afstand af te leggen.
Volgens een nota van het ‘Platform for Electromobility’ (waar onze Europese zusterorganisatie Eurelectric lid van is), kan een batterij-elektrisch voertuig (BEV) ongeveer 100 km afleggen met 15 kWh, tegenover slechts 20 tot 30 km voor een verbrandingsvoertuig dat rijdt op synthetische brandstoffen (e-fuels), bij eenzelfde hoeveelheid energie.
Dit resulteert in een globaal rendement van 70 tot 90 % voor BEV’s (Battery Electric Vehicles), tegenover 15 tot 20 % voor verbrandingsvoertuigen, zelfs wanneer ze op e-fuels rijden. Dit verschil in efficiëntie heeft belangrijke gevolgen. Enerzijds bepaalt het hoeveel hernieuwbare energie nodig is om de transportsector koolstofvrij te maken. Anderzijds beïnvloedt het rechtstreeks de kosten voor consumenten en de infrastructuur die moet worden uitgerold.
Hoewel e-fuels als koolstofneutraal worden beschouwd, kennen ze enkele beperkingen: hun productie vergt veel energie, de kosten blijven hoog en hun verbranding stoot nog steeds luchtverontreinigende stoffen uit zoals stikstofoxiden (NOx) en fijnstof — in tegenstelling tot BEV’s, die tijdens het gebruik nauwelijks of geen vervuilende stoffen uitstoten.
Energie-efficiëntie maakt het dus mogelijk om de impact van hernieuwbare energie te maximaliseren, de kosten voor gebruikers te verlagen en lokale hinder te beperken. Het is een strategische hefboom om de klimaatdoelstellingen te behalen en tegelijk de energiezekerheid van Europa te versterken.
Marc Van den Bosch, general manager FEBEG: «In een debat dat zo bepalend is voor de toekomst van de Europese mobiliteit, is het essentieel om te steunen op feiten en wetenschappelijke gegevens. Energie-efficiëntie moet het centrale criterium zijn bij technologische keuzes, omdat het zowel de ecologische duurzaamheid, de economische haalbaarheid als de energiezekerheid bepaalt.»